Jurisprudentie
AY7897
Datum uitspraak2006-09-04
Datum gepubliceerd2006-10-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/68
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/68
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naheffinsaanslag BPM terecht opgelegd. De teruggaaf van belasting is voor wat betreft het laatste termijnjaar nog niet onvoorwaardelijk geworden omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de auto in het kentekenregister op naam van de aanvrager is gesteld. De omstandigheid dat de auto 4 jaar in het beheer van VOF is geweest, doet daar niet aan af.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/68
Uitspraakdatum: 4 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 13 juli 2005 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijtuigen, nummer 2005146030132, opgelegd, berekend op € 1.988.
1.2. Na door eiser tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 november 2005, de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 7 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 12 december 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2006 te Haarlem. Eiser is zonder kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 juni 2006 aan X op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Namens verweerder is verschenen A en B.
2. De feiten
2.1. Eiser, C, D en E hebben met ingang van 6 juli 1998 een overeenkomst van vennootschap onder firma gesloten onder de naam ‘VOF xxxx 000’ (hierna: de VOF).
2.2. In augustus 1998 hebben eiser, D en E een Toyota, type Avensis sedan 2.0 TDI, met het kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto) aangeschaft. De datum van het kentekenbewijs deel I is 4 augustus 1998. Het kenteken werd met ingang van 16 november 1999 op naam van eiser gesteld.
2.3. In verband met het gebruik van de hiervoor vermelde auto als taxi diende eiser een verzoek om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (hierna: BPM) in. In afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), verzocht eiser met toepassing van het Besluit van 6 juli 2000/Nr. WV/2000/413M, van de staatssecretaris van Financiën (hierna: het Besluit), teruggaaf in één keer.
2.4. Bij beschikking van 1 mei 2001 besloot verweerder onder verwijzing naar met name in het Besluit opgenomen voorwaarden teruggaaf van hfl. 8.763 (€ 3.976) aan BPM te verlenen over 2 termijnjaren in één keer. Voorts is in de beschikking vermeld:
“LET OP:
Het bedrag dat u nu terugkrijgt wordt voorwaardelijk teruggegeven.
Indien op enig moment niet meer aan de taxi-voorwaarden wordt voldaan, wordt een bedrag nageheven.
Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds verstreken periode waarin wel aan de taxi-voorwaarden werd voldaan.
U loopt evenwel het risico dat bij u het na te heffen bedrag wordt berekend op basis van perioden van één, twee of drie jaar.
Het afrekenen op basis van maanden is namelijk alleen maar mogelijk, als u mij binnen dertien weken nadat niet meer aan de taxi-voorwaarden wordt voldaan, daarvan op de hoogte hebt gesteld.
Houdt u er dus rekening mee dat u mij direct een bericht stuurt, zodra de taxi niet meer overeenkomstig alle voorwaarden gebruikt wordt.”
2.5. Op 2 oktober 2002 heeft eiser de auto verkocht en geleverd. Op 3 oktober 2002 is het kenteken van de auto op een andere naam gesteld.
2.6. De in het geding zijnde naheffingsaanslag is opgelegd aan de hand van de resultaten van een verificatie van (kenteken-)gegevens en is berekend over het jaar waarover de teruggaaf nog niet onvoorwaardelijk was geworden.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.
3.2. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de auto 4 jaar in beheer was van de VOF. Eiser is het voorts niet eens dat het volledige bedrag aan BPM wordt nageheven en dat de VOF nimmer op de hoogte is gesteld omtrent de voorwaarden.
3.3. Verweerder heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat niet voldaan is aan de voorwaarden. Artikel 16, van de Wet BPM bevat een teruggaafregeling voor taxi’s. De aanspraak op teruggaaf ontstaat telkens onder voorwaarden voor een derde gedeelte nadat 1, 2 en 3 jaren zijn verstreken. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt de teruggaaf verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld. Ingevolge het Besluit wordt onder voorwaarden en beperkingen goedgekeurd dat de belasting als bedoeld in artikel 16 van de Wet BPM op aanvraag in een keer wordt teruggeven indien is voldaan aan de eisen genoemd in het Besluit.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 16 Wet BPM (tekst jaren 1999 en 2000) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
- 1. Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto's die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten.
- 2. De aanspraak op teruggaaf ontstaat telkens voor een derde gedeelte nadat een, twee of drie jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de personenauto, overeenkomstig de vergunning danwel het vergunningbewijs, voor openbaar vervoer of taxivervoer in gebruik is genomen.
- 3. (...)
- 4. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.
4.2. In het besluit van 6 juli 2000/Nr. WV/2000/413M heeft de Staatssecretaris van Financiën (hierna: het Besluit) onder meer het volgende bepaald:
- 2. Goedkeuring
Onder de hierna te noemen voorwaarden en beperkingen wordt de belasting als bedoeld in artikel 16 van de Wet BPM in één keer teruggegeven vanaf de datum van afgifte van de verklaring van de Dienst Wegverkeer (RDW) dat de personenauto gerechtigd is tot het voeren van de zogenoemde blauwe taxi-kentekenplaten.
- 3. Voorwaarden en beperkingen
De belasting wordt op aanvraag in één keer teruggegeven indien is voldaan aan de hierna genoemde eisen, die overigens deels reeds voortvloeien uit de Wet BPM.
a) De personenauto dient:
• in het kentekenregister op naam van de aanvrager te zijn gesteld;
• bestemd te zijn om geheel of nagenoeg geheel te worden gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer (WP);
• blijkens een verklaring van de RDW gerechtigd te zijn tot het voeren van de zogenoemde blauwe taxi-kentekenplaten.
b) (...)
c) Het verzoek om teruggaaf van belasting in één keer dient te zijn ingediend binnen dertien weken na de datum van afgifte van de RDW-verklaring dat de personenauto is gerechtigd tot het voeren van de zogenoemde blauwe taxi-kentekenplaten.
De teruggaaf is voorwaardelijk en wordt jaarlijks voor een derde deel onvoorwaardelijk indien dat gehele jaar is voldaan aan de in onderdeel a genoemde vereisten en de personenauto gedurende dat jaar geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de WP. Indien blijkt dat niet aan deze vereisten wordt of is voldaan, is de belasting over de jaren dat de teruggaaf nog niet onvoorwaardelijk is geworden alsnog verschuldigd. Echter, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de personenauto geheel of nagenoeg geheel dient te worden gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de WP, wordt slechts de belasting verschuldigd die betrekking heeft op het jaar dat niet aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Van de bovenstaande regel wordt afgeweken indien de belastingplichtige zelf aangeeft dat niet het gehele jaar aan de in onderdeel a genoemde voorwaarden wordt of is voldaan en tegelijkertijd aantoont dat gedurende enige maanden wel aan deze voorwaarden is voldaan. In dat geval is geen belasting verschuldigd over de maanden dat wel aan deze voorwaarden is voldaan. De berekening van het over dat jaar verschuldigde belastingbedrag vindt naar tijdsevenredigheid plaats.
(...)”
4.3. De datum van het kentekenbewijs deel I is 4 augustus 1998. Aannemelijk is dat omstreeks dat tijdstip de auto als taxi in gebruik is genomen. Volgens artikel 16 lid 2 van de Wet is daardoor op dat tijdstip het recht op teruggaaf van BPM ontstaan en wordt volgens punt 2 van het Besluit vanaf dat tijdstip de belasting in één keer teruggegeven indien aan de in het Besluit genoemde voorwaarden en beperkingen wordt voldaan. Verweerder heeft gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat op grond van artikel 16 van de Wet aan eiser een derde deel van de betaalde BPM teruggaaf is verleend. Eiser heeft voor de resterende twee derde deel verzocht om teruggaaf vooraf. Verweerder heeft hierop gunstig beschikt en voor € 3.976 teruggaaf verleend
4.4. Anders dan bij teruggaaf achteraf wordt bij de teruggaaf vooraf de eis gesteld dat de auto in het kentekenregister op naam van aanvrager is gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat het kenteken op 16 november 1999 op naam van eiser is gesteld. Op dat tijdstip vangt de termijn aan voor het jaarlijks voor een derde deel onvoorwaardelijk worden van de teruggaaf, zoals bedoeld in het Besluit. Nu eiser vóór het verstrijken van het onvoorwaardelijk worden van het laatste jaar de auto heeft verkocht en derhalve niet aan de voorwaarde heeft voldaan als genoemd in het Besluit onder punt 3, onderdeel a (te weten dat de auto in het kentekenregister op naam van de aanvrager is gesteld), is de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. De grief van eiser dat de auto 4 jaar in het beheer van VOF is geweest, doet daar niet aan af nu de teruggaafbeschikking, genoemd onder 2.4. is gebaseerd op in het Besluit opgenomen begunstigend beleid. De rechtbank is van oordeel dat er binnen beleidsvrijheid in de toepassing van begunstigend beleid geen beletselen zijn voor het stellen van de eis dat de auto in het kentekenregister op naam van aanvrager is gesteld.
4.5. Eiser heeft voorts gesteld dat de naheffingsaanslag berekend dient te worden over de tijdspanne van verkoop van de auto tot aan het verstrijken van de termijn. Nu is gebleken dat eiser niet binnen de termijn van 13 weken, zoals genoemd in de onder 2.4. genoemde beschikking, na verkoop van de auto aan verweerder heeft medegedeeld dat de auto in het kentekenregister niet meer op zijn naam stond, kan een tijdsevenredige berekening van de na te heffen BPM niet plaatsvinden.
4.6. De stelling van eiser dat hij alsmede de VOF niet op de hoogte zijn gesteld van de voorwaarden welke voor een teruggaaf van BPM op basis van het Besluit gelden, heeft hij tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, gelet op het onder 2.4. aangehaalde, niet aannemelijk gemaakt.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.